プリント
“Van swipen leren kinderen helemaal niets”
12 januari 2017
shutterstock_288193652
“Peuters die naar crèche gaan hebben meer last van stress”
6 maart 2017

“Interlandelijke adoptie en gehechtheid”

05 icons all 03

Review geschreven door Femmie Juffer

Wat suggereert de titel?

“Stop met interlandelijke adoptie’’
Klik hier voor het persbericht.

Op 2 november 2016 brengt de Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) het rapport ‘Bezinning op Interlandelijke Adoptie’ naar buiten. Het persbericht dat dit rapport vergezelt, heeft als kop “Bouw aan jeugdbescherming in land van herkomst. Stop met interlandelijke adoptie’’. In een lijvig rapport zet de Raad uiteen waarom Nederland na meer dan vijftig jaar zou moeten stoppen met interlandelijke adoptie.

Op 31 januari 2017 reageert staatssecretaris Dijkhoff op het rapport van de RSJ met een brief aan de Tweede Kamer. Dijkhoff wil interlandelijke adoptie niet stopzetten, maar wel de zorgvuldigheid en kwaliteit van de procedures verder verbeteren door een aantal maatregelen te nemen. Een debat over interlandelijke adoptie in de Tweede Kamer wordt aangekondigd.

Klik hier voor de brief van Dijkhoff

 

Op welk wetenschappelijk onderzoek is het nieuwsbericht gebaseerd?

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming, Bezinning op Interlandelijke Adoptie. Advies d.d. 14 oktober 2016. Klik hiervoor het RSJ rapport.

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) adviseert de regering gevraagd en ongevraagd over de zorg voor de jeugd. Op verzoek van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie heeft de Raad een advies uitgebracht over internationale adoptie. De Raad komt op grond van argumenten op macro- en micro-niveau tot de conclusie dat interlandelijke adoptie moet worden afgeschaft.

Rien van IJzendoorn, hoogleraar Algemene Pedagogiek aan de Universiteit Leiden, schreef eerder een reactie op de twee voornaamste argumenten op macro-niveau: de volgens de Raad bestaande ‘aanzuigende werking’ van interlandelijke adoptie en ondermijning van de lokale jeugdbescherming door interlandelijke adoptie. Na alle door de Raad gebruikte bronnen te hebben onderzocht, komt Van IJzendoorn tot de conclusie dat er geen deugdelijk wetenschappelijk bewijs is voor de stelling dat interlandelijke adoptie de groei van het aantal kindertehuizen zou bevorderen of de jeugdzorg in de landen van herkomst zou benadelen.

Klik hier voor de reactie van Van IJzendoorn

Gehechtheid van geadopteerden

Op micro-niveau – op het niveau van de geadopteerde kinderen/volwassenen – beschouwt de Raad het ‘gehechtheidsprobleem-argument’ (p. 24, 40, 49, 66) als steekhoudend, sterk argument tegen interlandelijke adoptie. Klik hier voor het ‘gehechtheidsprobleem-argument’ in het rapport van de RSJ.

Het eerste deel van het ‘gehechtheidsprobleem-argument’ wordt hier niet besproken. Dit deel luidt: “Een kind dat zich gehecht heeft aan biologische ouders wordt mogelijk geschaad in zijn gehechtheidsgedrag door een breuk met zijn biologische ouders.” (rapport van de RSJ, p. 40). Vanzelfsprekend is de breuk met de biologische ouders bij alle adoptie- en pleegkinderen een belangrijk verlies met mogelijke nadelige gevolgen voor de gehechtheid. Helaas is die breuk voor adoptie- en pleegkinderen onvermijdelijk als hun ouders niet in staat zijn voor hen te zorgen. De suggestie dat er meer van dergelijke breuken zouden plaatsvinden door een ‘aanzuigende werking’ van interlandelijke adoptie is door Van IJzendoorn ontkracht, omdat deugdelijk bewijs daarvoor ontbreekt (zie hierboven).

De Raad ziet het risico op onveilige gehechtheid bij adoptiekinderen als voornaamste knelpunt op micro-niveau. De Raad vindt dat interlandelijke adoptie de gehechtheid verstoort, terwijl die verstoorde gehechtheid kan leiden tot problemen met zelfwaardering en relaties. En de Raad verbindt daaraan de conclusie: “Daarom is interlandelijke adoptie niet goed voor een kind.” (rapport van de RSJ, p. 40).

De vraag is: Is dit pedagogische argument van de Raad houdbaar?

 

Is dit echt wetenschappelijk nieuws?

De eerste vraag is: Is de conclusie van de Raad over het risico op verstoorde gehechtheid van adoptiekinderen gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk onderzoek? Als dit bevestigend wordt beantwoord, is de tweede vraag: Interpreteert de Raad de wetenschappelijke bevindingen op de juiste wijze?

Eerste vraag: Gebaseerd op deugdelijk wetenschappelijk onderzoek?

De Raad baseert haar uitspraken over verstoorde gehechtheid op een meta-analytische studie over veilige en onveilige gehechtheid van adoptie- en pleegkinderen, geschreven vanuit onze onderzoeksgroep (Van den Dries, Juffer, Van IJzendoorn, & Bakermans-Kranenburg, 2009).

De studie van Van den Dries et al. is gepubliceerd in een peer-reviewed internationaal tijdschrift. De meta-analyse bevat 17 studies (met 722 geadopteerde kinderen) waarin (on)veilige gehechtheid werd gemeten met erkende observatieprocedures en 11 studies (met 468 geadopteerde kinderen) waarin onveilige gedesorganiseerde gehechtheid werd gemeten, eveneens met erkende observatieprocedures. Hier een link naar achtergrond informatie.

Het antwoord op de eerste vraag is dat de Raad zich inderdaad baseert op deugdelijk wetenschappelijk onderzoek.

Tweede vraag: Interpreteert de Raad de wetenschappelijke bevindingen op de juiste wijze?

Verstoring gehechtheid
In de studie van Van den Dries en collega’s werd onveilig gedesorganiseerde gehechtheid van adoptiekinderen vergeleken met aan de ene kant kindertehuiskinderen en aan de andere kant niet-geadopteerde kinderen. De vergelijking tussen adoptie- en tehuiskinderen laat bij benadering zien óf en hoe de gehechtheid van adoptiekinderen verandert als ze vanuit een kindertehuisachtergrond geplaatst worden in een adoptiegezin. De vergelijking tussen adoptiekinderen en hun niet-geadopteerde leeftijdsgenoten geeft aan of er een risico is op onveilige gehechtheid bij adoptiekinderen ten opzichte van kinderen in de algemene bevolking.

Gedisorganiseerde gehechtheid

De uitkomsten lieten zien dat adoptiekinderen het veel beter doen dan kinderen uit een kindertehuis: het percentage onveilige gedesorganiseerde gehechtheid is 73 procent bij tehuiskinderen en 31 procent bij adoptiekinderen.

Het rapport van de RSJ stelt dat interlandelijke adoptie de gehechtheid verstoort. De bevindingen uit deze meta-analyse wijzen op het omgekeerde. Mishandeling en verwaarlozing in kindertehuizen leiden ertoe dat zo’n drie van de vier tehuiskinderen onveilig gedesorganiseerd gehecht zijn, terwijl plaatsing in een adoptiegezin het risico op gedesorganiseerde gehechtheid aanzienlijk doet verminderen.

De interpretatie van de Raad dat interlandelijke adoptie de gehechtheid verstoort, is onjuist.

Vergelijking met niet-geadopteerde kinderen
Heeft de Raad dan wel een punt als het gaat over de vergelijking tussen geadopteerde en niet-geadopteerde kinderen? Bij die vergelijking zien we immers een verschil in het nadeel van adoptiekinderen: gedesorganiseerde gehechtheid komt voor bij 15 procent van niet-geadopteerde kinderen tegenover 31 procent bij adoptiekinderen.

De conclusie die uit de meta-analyse getrokken moet worden, is dat adoptie het risico op onveilige gehechtheid doet verminderen, terwijl de inhaalslag van adoptiekinderen (nog) niet compleet is. Vergeleken met leeftijdgenoten hebben adoptiekinderen inderdaad een groter risico op onveilige gehechtheid, een reden om adoptiegezinnen hierin te ondersteunen bij de nazorg.

Toch is nuancering van de uitkomsten op zijn plaats. Het ging in de meta-analyse steeds om adoptiekinderen die jonger dan twaalf jaar waren bij de meting van gehechtheid. Het is heel goed mogelijk dat de inhaalslag nog langer doorgaat, zoals bijvoorbeeld het geval is bij lichamelijke groei. Studies naar metingen van de hoofdomtrek van adoptiekinderen laten zien dat inhaalgroei niet beperkt blijft tot de kindertijd, maar doorgaat tijdens de adolescentie (Sonuga-Barke, Schlotz, & Rutter, 2010). Bij gehechtheid is voortzetting van de inhaalgroei ook mogelijk, want herstel van onveilige gehechtheid kan levenslang plaatsvinden (Juffer, 2010; Van IJzendoorn, 2008; Van IJzendoorn & Bakermans-Kranenburg, 2010).

De Raad houdt geen rekening met een mogelijk verder herstel van onveilige gehechtheid en stelt vanuit een deterministische visie dat de verstoorde gehechtheid van geadopteerden kan leiden tot latere problemen in zelfwaardering en in relaties.

Verminderde zelfwaardering
Gehechtheid in de kinderjaren is inderdaad belangrijk voor het zelfvertrouwen en het vertrouwen in anderen in de
volwassenheid (Bowlby, 1982). Is er bij volwassen geadopteerden sprake van verminderd zelfvertrouwen of zelfwaardering, zoals de Raad beweert?

Vanuit onze onderzoeksgroep voerden we een omvangrijk meta-analytisch onderzoek uit naar de zelfwaardering van geadopteerden (Juffer & Van IJzendoorn, 2007). In deze meta-analyse waren 88 studies opgenomen met 10.977 geadopteerden en 33.862 niet-geadopteerden.We vonden geen verschil tussen de zelfwaardering van geadopteerden en niet-geadopteerden (Cohen’s d = 0.01). Ook was er geen verschil in zelfwaardering tussen interlandelijk geadopteerden en binnenlands geadopteerden. Er was eveneens geen verschil in zelfwaardering tussen geadopteerden die geadopteerd werden voor of na de leeftijd van 12 maanden.

Bij deze meta-analyse was het mogelijk om onderscheid te maken tussen zelfrapportage van de geadopteerden en rapportage over de geadopteerden, bijvoorbeeld rapportage door leerkrachten of adoptieouders. Ook bij de zelfrapportage – dus luisterend naar de stem van de geadopteerden zelf – vonden we geen verminderde zelfwaardering (Cohen’s d = 0.01).

De bewering van de Raad over problemen in zelfwaardering bij geadopteerden moet vanuit dit onderzoek met kracht weersproken worden.

Problemen met sociaal functioneren
Gehechtheid is ook belangrijk voor het vertrouwen in anderen. Hoe is het gesteld met het sociaal functioneren van volwassen geadopteerden? Dat werd onderzocht in een longitudinaal onderzoek naar interlandelijk geadopteerden, gestart door hoogleraar Kinder- en Jeugdpsychiatrie Frank Verhulst (Erasmus Universiteit). De adoptiekinderen waren bij aankomst in Nederland tussen de 0 en 10 jaar oud en veel kinderen hadden voor de adoptie ernstige deprivatie meegemaakt, zoals verwaarlozing (45%), diverse overplaatsingen (54%) en een slechte lichamelijke conditie (43%) (Verhulst, 2000).

In een vervolgstudie onderzochten Dr. Wendy Tieman en collega’s (Tieman, Van der Ende, & Verhulst, 2006) het sociaal functioneren van de 1417 inmiddels volwassen interlandelijk geadopteerden. Als vergelijkingsgroep diende een eveneens longitudinaal gevolgde groep van niet-geadopteerde leeftijdgenoten.

De onderzoekers concludeerden dat de volwassen interlandelijk geadopteerden – ondanks hun moeilijke start – over het algemeen hetzelfde niveau van sociaal functioneren hebben als de niet-geadopteerde leeftijdgenoten. Er zijn slechts heel kleine verschillen: de interlandelijk geadopteerden doen het iets minder goed wat betreft relaties met familie, maar juist weer iets beter als het gaat om relaties met vrienden.

Vanuit deze onderzoeksbevindingen kunnen er grote vraagtekens worden gezet bij de bewering van de Raad over problemen in het sociaal functioneren van geadopteerden.

 

Wat is de kwaliteit van het onderzoek?

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft in haar rapport over interlandelijke adoptie het ‘gehechtheidsprobleem-argument’ op de eerste plaats gezet bij de micro-argumenten tegen interlandelijke adoptie. Wat klopt er van dit argument?

Klopt:
• De Raad baseert zich wat betreft gehechtheid van geadopteerden op een artikel in een peer-reviewed internationaal tijdschrift waarin een meta-analyse over de gehechtheid van adoptiekinderen is beschreven.

Niet onderbouwd en niet aangetoond:
• De bewering van de Raad dat interlandelijke adoptie de gehechtheid verstoort, is onjuist.
• De Raad houdt geen rekening met een mogelijk verder herstel van gehechtheid na de (vroege) kinderjaren en stelt dat de verstoorde gehechtheid van geadopteerden kan leiden tot latere problemen in zelfwaardering en in relaties.
• De bewering van de Raad over verminderde zelfwaardering bij geadopteerden moet vanuit wetenschappelijk onderzoek met kracht weersproken worden.
• Bij de bewering van de Raad over problemen in het sociaal functioneren van geadopteerden kunnen grote vraagtekens worden gezet.

 

Wat is de praktische bruikbaarheid?

De Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming heeft zich ongekend stellig uitgesproken tegen interlandelijke adoptie en heeft daarbij diverse argumenten op macro- en micro-niveau geprioriteerd. De twee belangrijkste argumenten op macro-niveau zijn elders besproken. De conclusie was dat de macro-argumenten van de Raad niet gebaseerd zijn op deugdelijk wetenschappelijk bewijs (zie hierboven).

Het belangrijkste argument op micro-niveau- op het niveau van de geadopteerde kinderen/volwassenen – is het ‘gehechtheidsprobleem-argument’. Hoewel de Raad zich baseert op een gedegen wetenschappelijke publicatie, zijn de interpretaties en conclusies over gehechtheid, zelfwaardering en sociaal functioneren ongegrond en onjuist. De beweringen van de Raad dragen beslist niet bij aan een juiste beeldvorming over geadopteerde kinderen en volwassenen.

Tot slot een citaat uit het stuk dat Rien van IJzendoorn en ik schreven over het RSJ-rapport en dat (in verkorte vorm) gepubliceerd werd in de Volkskrant en het Nederlands Dagblad:

“Vergeleken met kinderen die moeten achterblijven in een tehuis zijn interlandelijk geadopteerden veel beter af. In meta-analyses van honderden studies naar het wel en wee van adoptiekinderen hebben we onomstotelijk kunnen vaststellen dat interlandelijk geadopteerde kinderen een verrassend grote inhaalslag maken op alle terreinen van de ontwikkeling, inclusief gebieden die doorgaans als vooral genetisch bepaald worden beschouwd, zoals IQ en lengtegroei. Bij een relatief kleine minderheid lukt die inhaalslag niet of niet zo snel als gewenst, maar dat mag niet de beeldvorming voor alle interlandelijke adopties bepalen.”
Klik hier voor het volledige artikel.
Klik hier voor de geraadpleegde literatuur.

Review geschreven door Femmie Juffer